Sociale vaardigheden
Communicatie
Doelstellingen (kennis en vaardigheden)
Deze trainingsmodule stelt deelnemers in staat om zelfverzekerd te articuleren, de expressie te bevorderen en de deelnemers te trainen om naar anderen te luisteren.
De praktische oefeningen stimuleren de bereidheid om de communicatie te verbeteren en specifieke situaties op het gebied van communicatie, onder de loep te leggen en zelfkritisch te onderzoeken. Het vermogen van deelnemers om zich uit te drukken zal beter worden omdat de basale communicatietechnieken in simulaties worden bemiddeld en weerspiegeld.
Naast trainingen om vaardigheden te verwerven voor zelfpresentatie en vrije meningsuiting, kunnen deelnemers na afloop van de module ook conflicten oplossen. Daardoor zal ook hun zelfvertrouwen toenemen.
« Basiscommunicatie
- Spreken en naar elkaar luisteren
- Verbale en non-verbale communicatie
- Rollenspellen
Leerdoelen:
- Deelnemers kunnen zich verbaal en non-verbaal op de juiste manier uitdrukken
- De deelnemers leren over reageren op non-verbale en verbale communicatie
- Deelnemers begrijpen hoe misverstanden kunnen ontstaan.
Spreken en naar elkaar luisteren
Modereren en trainen!
Wat iemand zegt en hoe de ander het waarneemt, kan verschillen. Soms zegt iemand iets en wordt dat heel anders opgevat omdat de personen elkaar bijvoorbeeld niet kennen of omdat ze het grappig vinden klinken. Bij communicatie zijn er altijd uit een zender en een ontvanger.
Vraag deelnemers hoe ze zouden reageren op de volgende vraag:
‘Wat is dat voor groente in de soep?’
Mogelijke antwoorden zijn:
- Ik zeg welke groente het zijn omdat ik het puur als een verzoek om informatie zie.
- Ik denk dat het eten niet lekker is omdat de toon wat vreemd is.
- Ik zeg dat je de volgende keer maar zelf moet koken omdat ik me aangevallen voel.
- Ik ben beledigd en loop gewoon weg zonder me af te vragen waar de vraag eigenlijk over gaat.
Het hier gepresenteerde zender-ontvangermodel is gebaseerd op zeven communicatiestappen:
- Communicatiepartner A heeft een bedoeling.
- Die vertaalt hij in woorden.
- Die spreekt hij uit en stuurt ze naar de ontvanger.
- De boodschap is verzonden.
- Communicatiepartner B hoort de boodschap.
- Hij vertaalt deze.
- Het interpreteert de betekenis.
Om er zeker van te zijn dat een boodschap goed overkomt, moet je de ontvanger goed kunnen inschatten. Bovendien is de juiste nadruk zeer belangrijk. Als de gesprekspartner niet bekend is met ironie is, moet je onduidelijke formuleringen en dubbelzinnigheden vermijden.
Aan de andere kant heb je de luisteraar. Je kunt verschillende soorten onderscheiden:
- De objectieve luisteraar: staat heel dicht bij wat er gehoord wordt (alleen wat gezegd is)
- De empathische luisteraar: Beantwoordt/weerspiegelt de gevoelens van de gesprekspartner
- De gevoelige luisteraar: reageert emotioneel, voelt zich snel beledigd of aangevallen
- De actiegerichte luisteraar: wil meteen in actie komen.
Verdeel de deelnemers in groepjes van twee en deel vervolgens een oefenblad uit met voorbeeldgesprekken voor elke groep. Elke groep bestaat uit een spreker en een luisteraar. De spreker moet de dialogen voorlezen. De luisteraar moet vertellen hoe hij het begrepen heeft. Er moet uitwisseling zijn tussen beide. De dialogen moeten om en om worden voorgelezen, zodat ieder een keer de rol van de spreker (zender) en de luisteraar (ontvanger) vervult.
Deze oefening is bedoeld om het correct formuleren van vragen en zelfrapportages te trainen en actief te luisteren.
Verbale en non-verbale communicatie
Informatie en oefenen
Communicatie is niet alleen met elkaar praten. Iedereen communiceert ook als hij/zij niet praat. Communicatie is meer dan alleen woorden. In verschillende gesprekssituaties zegt non-verbale communicatie zeer veel over wat mensen denken of voelen. In sollicitatiegesprekken wordt bijvoorbeeld aandacht besteed aan de non-verbale communicatie. Steekt hij/zij de armen over elkaar (ongeïnteresseerd), tikt hij/zij voortdurend met de vingers op tafel (nervositeit) of probeert hij/zij oogcontact te houden (zelfverzekerdheid)?
In de loop van een gesprek tonen gebaren, gezichtsuitdrukkingen en houdingen vaak duidelijker dan woorden, de werkelijke innerlijke houding ten opzichte van de gesprekspartner(s). Ons lichaam drukt gedachten en gevoelens bewust en onbewust uit. Een overtuigende persoonlijkheid ontstaat uit overeenkomst tussen de gesproken woorden met de lichaamstaal.
Instructies:
Laat de deelnemers beelden zien van allerlei mensen van internet. Vraag de deelnemers hoe ze die mensen zouden beoordelen. Zonder iets te hebben gehoord of te weten over deze mensen, hebben we allemaal bepaalde ideeën over de lichaamshouding, gebaren of gezichtsuitdrukkingen.
Zoek vervolgens uit deze mensen echt beoordeeld moeten worden. Laat de deelnemers een tabel zien met lichaamstaal, gebaren en mimiek.
Rollenspellen
1. Non-verbale communicatie:
Om verbale en non-verbale communicatie en luisteren te trainen, doen de deelnemers een rollenspel. De deelnemers worden verdeeld in twee groepen en er wordt een binnenste en buitenste stoelcirkel gevormd. De mensen in de binnenste stoelcirkel krijgen kaarten van de moderator. Elke kaart heeft een andere emotie die de deelnemers non-verbaal moeten uitdrukken (agressie, lichaamstaal) (agressief, ongerustheid, boosheid, blijheid, angst, teleurstelling, verveling, etc.). De waarnemers in de buitenste cirkel hebben 5 minuten om alle deelnemers te observeren. Na 5 minuten wordt de toeschouwers gevraagd wat de deelnemers in de binnenste stoelcirkel voelen. Zorg dat de antwoorden toegelicht worden. De respondenten krijgen tijd om de antwoorden van de waarnemers te corrigeren. Dit moet leiden tot een dialoog tussen de deelnemers.
2. Verbale communicatie
De volgende stap is mondelinge communicatie. Met eenzelfde uitspraak kun je verschillende gevoelens uitdrukken door een andere intonatie en dat heeft een ander effect op de luisteraar: afhankelijk van hoe luid de zin ‘Je hebt weer eens een goede indruk gemaakt’ wordt uitgesproken en welke gebaren en gezichtsuitdrukkingen worden gebruikt. Geef uitdrukking aan: verrassing, bewondering, beschuldiging, teleurstelling, woede, onveiligheid, schade, ironie of dankbaarheid.
Alle deelnemers spreken deze zin hardop uit en krijgen de taak om daarbij een bepaald gevoel uit te drukken. Vervolgens proberen de deelnemers te interpreteren wat er gezegd wordt en dit bij een bepaalde stemming in te delen brengen. De sprekers mogen de antwoorden corrigeren en worden beoordeeld op hun effect op de anderen.
« Expressiviteit
- Spreektaal vs. schrijftaal
- Hoe je je uitdrukt in sollicitatiebrieven
Leerdoelen:
- Deelnemers begrijpen het verschil tussen spreektaal en schrijftaal.
- De deelnemers kunnen zich op gepaste wijze uitdrukken in een sollicitatiebrief.
Informatie en bespreking
We kunnen ons op verschillende manieren uitdrukken. We kunnen rechtstreeks met mensen communiceren, we kunnen met elkaar communiceren via whatsapp, SMS en e-mail of op verschillende social media platforms. Op alle communicatiekanalen drukken we ons anders uit. In een whatsapp-bericht worden bijvoorbeeld vaak afkortingen en emoticons gebruikt. Hetzelfde gebeurt in directe gesprekken wanneer we ons anders gedragen. Met docenten, trainers of ouders communiceren we anders dan met goede vrienden.
Tijdens een sollicitatie is het erg belangrijk dat de ontvanger van de sollicitatie een positief beeld van ons krijgt. De eerste indruk begint met de ontvangst van de sollicitatiebrief en het cv. Een sollicitatiebrief moet anders worden geformuleerd dan we normaal in spreektaal doen.
Handmatig:
Toon de deelnemers een slecht voorbeeld van een sollicitatie. Geef de deelnemers even de tijd om dat goed te bestuderen. Vraag de deelnemers dan wat ze van de begeleidende brief vinden: Wat kan er verbeterd worden, wat is al goed? Hoe komt het dat de sollicitant niet is uitgenodigd voor een gesprek?
Na de eerste bespreking van het onderwerp, vraag de deelnemers specifiek naar de toon van de begeleidende brief: Wat voor effect heeft die toon op jou? Welke indruk heb je van de sollicitant? Waarom krijg je die indruk?
Bespreek met de deelnemers de regels voor het schrijven van een sollicitatiebrief en het belang van nette brieven aan officiële instanties.
« Zelfpresentatie
- Retorische basisprincipes
- Omgaan met nervositeit
- Oefenen met vrije meningsuiting en goed omgaan met non-verbale communicatie
Leerdoelen:
- Deelnemers leren de basisprincipes van de retoriek en het belang daarvan voor lesgeven.
- Deelnemers begrijpen waarom signalen van luisteraars erg belangrijk zijn.
- Deelnemers leren om te gaan met nervositeit.
- Deelnemers kunnen een korte presentatie geven voor een groep.
Retorische basisprincipes
Klassikale uitwisseling
Er zijn personen naar wie deelnemers graag luisteren en er personen die luisteraars snel vervelen. Vraag de deelnemers wanneer ze aandachtig naar iemand luisteren. Wat is daar bijzonder aan? Hoe spreekt die persoon? Hoe gedraagt die persoon zich? Schrijf de uitspraken op een flip-over.
Voor een persoon die lesgeeft, zijn de toehoorders heel belangrijk. De toehoorders geven belangrijke signalen over hoe de persoon het doet en wat het effect op hen is van de prestatie.
Vraag de deelnemers wat voor signalen de luisteraars naar een spreker kunnen sturen. Schrijf deze antwoorden ook op de flip-over. Combineer de bovenstaande antwoorden over positieve lessen en gedrag met deze antwoorden. Geef de flip-over de titel ‘Lessen en de reactie van de toehoorders’.
Voorbeelden van signalen van luisteraars kunnen zijn:
- Ze zijn verveeld (geeuwen, ogen dicht)
- Vertwijfeld kijken
- Ze zijn met andere zaken bezig (praten met de buurman, tekenen)
- Ze wiebelen op hun stoel
- Ze houden oogcontact met de spreker
- Ze schrijven belangrijke zaken op waar de docent op wees
Maak nu duidelijk dat retoriek belangrijk is bij presentaties. Regels voor een retoriek op de goede manier zijn bijvoorbeeld:
- De les heeft een duidelijke structuur
- Interessant en begrijpelijk
- De stem op een levendige en opwindende manier gebruiken
- Gezichtsuitdrukkingen en gebaren gebruiken om te benadrukken wat er is gezegd
- Overtuigen door gebruik te maken van je expertise
Omgaan met nervositeit
Klassikale uitwisseling
Veel mensen die een voordracht moeten houden, voelen zich niet op hun gemak. Soms is de angst zo sterk dat het hoofd volledig leeg is. Het hart begint harder te kloppen, de mond wordt droog, de keel wordt dichtgeknepen en de maag voelt alsof er een steen op ligt. Dit alles is een uiting van stress en heeft nervositeit tot gevolg.
Vraag de deelnemers of ze wel eens (alleen) een voordracht hebben gehouden en hoe ze zich toen voelden. Waren ze ook nerveus? Hoe kwam dat? Wat hebben ze gedaan om die nervositeit onder controle te krijgen?
Er zijn meerdere manieren om een beetje zenuwachtigheid onder controle te krijgen:
- goed voorbereid zijn
- van tevoren voor de spiegel, vrienden of ouders oefenen
- iets drinken
- diep ademhalen
- vaker dit soort situaties opzoeken
- je handen bij de vingertoppen stevig tegen elkaar aandrukken
- tijdens de voordracht iemand aankijken die al een tijdje kent
- …
Vraag de deelnemers welke maatregelen zij overwegen en geschikt vinden om de nervositeit tegen te gaan. Schrijf de antwoorden op een flip-over zodat de deelnemers de antwoorden kunnen opschrijven.
Oefening vrije meningsuiting
Vrijheid van meningsuiting moeten worden uitgeoefend. We beginnen met twee-aan-tweegesprekken, gevolgd door voordrachten. Door de ‘opwarmingsfase’ in groepjes van twee kunnen angsten worden verlicht. Deel van tevoren een ‘Luisteren en evalueren’-werkblad uit aan elke deelnemer.
Procedure:
- Foto’s (ook objecten of foto’s) worden op de vloer uitgespreid. Elke deelnemer loopt rond en kiest een foto.
- De deelnemers gaan op zoek naar een partner. Elke deelnemer presenteert de foto aan de partner en beschrijft wat hij/zij met deze foto heeft. De korte gesprekken over de foto’s kunnen tot 5 minuten duren.
- De deelnemers wordt gevraagd om hun foto voor de hele groep te presenteren. Duur 3 minuten.
- Elke deelnemer aan de klassikale oefening moet aantekeningen maken over de voordracht: Hoe was de lichaamstaal? Waarop lag de nadruk? Was de lezing spannend en zo niet, waarom? Hoe begrijpelijk was de lezing? Er is hier geen directe feedback (behalve door de moderator).
Tot slot, reflecteer op de oefening samen met alle deelnemers. Hoe hebben de afzonderlijke deelnemers het gedaan (flitsmethode). Vraag dan welke notities er (anoniem) op de bladen staan en wat ze geleerd hebben voor toekomstige voordrachten.
« Assertiviteit
- Zelfbeeld en perceptie van anderen
- Strategieën voor redeneren
- Moed tot feedback en omgaan met kritiek
Leerdoelen:
- Deelnemers leren hoe discrepantie ontstaat tussen zelfbeeld en de perceptie van anderen.
- Deelnemers leren discussiëren.
- Deelnemers leren de regels van argumentatie.
- Deelnemers weten hoe ze feedback moeten geven en ontvangen.
- Deelnemers leren omgaan met pesten en hoe ze in zulke situaties voor zichzelf opkomen.
Presentatie
De moderator vraagt de deelnemers of ze ooit anders beoordeeld zijn door iemand dan hun eigen beeld. Vervolgens vraagt de moderator hoe de deelnemers denken dat deze discrepantie tussen zelfbeeld en perceptie door anderen is ontstaan. De oorzaken die bij de groep worden verzameld, moeten op een flip-over worden opgeschreven.
Vervolgens toont de presentator het Johari-venster (van Joseph Luft en Harry Ingham). Met behulp van dit model is het mogelijk om de discrepantie te begrijpen tussen het zelfbeeld en de perceptie van anderen. Er zijn gedragsgebieden van een persoon waarin hij/zij onbedoeld berichten over zichzelf verstuurt terwijl de eigen waarneming bijna helemaal is uitgeschakeld. Vergelijken met alle belangrijke factoren van gedrag die van invloed zijn op een presentatie, wordt maar een heel klein deel van het gedrag van iemand bewust waargenomen.
Nadat de moderator het kernidee van zelfbeeld en perceptie van anderen heeft uitgelegd, gaan de deelnemers een oefening doen. Alle deelnemers moeten een korte lezing geven (5 minuten). Onderwerpen kunnen zijn: hobby’s, vooroordelen, etc. Tijdens de voordrachten worden de deelnemers opgenomen met een videocamera. Na de voordrachten moeten ze zichzelf beoordelen. Na een zelfevaluatie krijgen de deelnemers hun presentatierapportages te zien. Ze moeten kortstondig op zichzelf reflecteren door de volgende vragen te stellen:
- Wat was mijn gevoel na de lezing?
- Hoe zie ik mijn lezing nu?
- Is er een verschil tussen mijn zelfbeeld en de video-opname?
- Wat heb ik hiervan geleerd voor toekomstige presentaties?
Strategieën voor redeneren
Voor en tegen-bespreking
We discussiëren op school, met vrienden, met onze ouders of op het werk. Dan kan het gebeuren dat er een conflict ontstaat wanneer iemand zich persoonlijk aangevallen of verkeerd begrepen voelt. Je duidelijk uitdrukken discussie gebaseerd op feiten met overtuigende argumenten kan helpen om een discussie op een redelijke manier af te ronden.
Instructie:
Verdeel de deelnemers in twee groepen en schrijf op een flip-over een onderwerp waarover wordt gediscussieerd. Onderwerpen kunnen bijvoorbeeld zijn: ‘In de winter moeten vogels bijgevoerd worden.’ ‘Verhuizen is goed voor mijn carrière.’
Geef nu de instructie dat de ene groep voor de stelling is (= pro-groep) en de andere groep is tegen (= contra-groep). Iedereen van de groep moet ten minste een toelichting geven. Discussieer 15 minuten en besteed aandacht aan de verschillende argumentatiestrategieën. Als je het gevoel hebt dat deelnemers te veel vastzitten, beledigend zijn, etc. grijp meteen in. Beëindig de discussie anders.
Vraag de deelnemers naar obstakels en de voorstanders in de discussie en schrijf de aspecten op een flip-over met de koppen ‘Obstakels in de discussie’ en ‘Voorstanders van het standpunt’.
Zodra alle punten van de deelnemers verzameld zijn, moeten de deelnemers zinnen vormen die als referentiepunt kunnen dienen voor een goede argumentatiestrategie: ‘Een goed argument houdt in…’. Schrijf de zinnen op zodat de deelnemers ze kunnen noteren.
Regels zijn bijvoorbeeld:
- Een goede argumentatie betekent dat anderen hun pleidooi kunnen beëindigen.
- Een goede argumentatie houdt in dat rechtstreeks kan worden verwezen naar de verklaringen van anderen.
- Goede argumentatie houdt in zich op feiten baseren en persoonlijke conflicten vermijden.
- Goede argumentatie betekent ook het accepteren van andere meningen.
Moed tot feedback en omgaan met kritiek
Informatie en instructie
Feedback bestaat altijd uit twee componenten: feedback geven en ontvangen. Aan het eind van de voordrachten wordt de luisteraars bijvoorbeeld gevraagd om feedback te geven aan de spreker. Het doel hiervan is dat de spreker de mogelijkheid krijgt om te leren van specifieke ervaringen en zichzelf zo te verbeteren. Maar vertel je iemand hoe hij het beter kan doen zonder hem/haar te kwetsen? Vaak is het zo dat we graag feedback geven aan anderen, maar bang zijn om feedback en kritiek te ontvangen. Om te leren hoe je omgaat met kritiek, moeten er feedbackregels.
Instructie:
Geef de deelnemers de taak om regels op te stellen voor het uiten van en omgaan met kritiek. De deelnemers hebben 20 minuten de tijd.
Regels voor het geven van feedback zouden kunnen zijn:
- Word niet persoonlijk. Bekritiseer alleen het WAT en het HOE.
- Je moet altijd beginnen met de positieve kanten en dan moet je opbouwende kritiek geven.
- Feedback moet objectief zijn en geen niet-inbreuk maken.
- Feedback moet beschrijvend zijn en beoordelingen en interpretaties vermijden.
- Schreeuwen, schelden en beledigen is not done!
- Er moeten specifieke verbetervoorstellen worden geformuleerd.
Regels voor het ontvangen van feedback kunnen zijn:
- Laat anderen eerst uitspreken. Je weet pas wat de ander echt wil zeggen als hij zijn feedback heeft afgerond.
- Rechtvaardig en verdedig jezelf niet. De mening van de ander moet eerst worden geaccepteerd. Naderhand kun je je afvragen of de voorstellen moeten worden uitgevoerd.
- Wees je ervan bewust dat feedback je kan helpen om erachter te komen hoe je anderen beïnvloedt.
Als alle deelnemers feedbackregels hebben opgeschreven, schrijf de regels dan op een flip-over. Controleer ook of alle deelnemers het eens zijn met de resultaten en welke punten eventueel moeten worden gewijzigd.
bronnen:
https://de.wikipedia.org/wiki/Kommunikation
http://www.teachsam.de/deutsch/d_lingu/pragm/pragm_nonvkom0.htm
https://wiki.zum.de/wiki/Rhetorik
https://www.lmz-bw.de/kunst-der-rede.html
https://en.wikipedia.org/wiki/Johari_window
https://wiki.zum.de/wiki/Kompetenzen
Teamwerk
« Doelstellingen (kennis en vaardigheden)
Om als team effectief te kunnen samenwerken, is het belangrijk te begrijpen hoe samenwerken in teamverband werkt. Goede samenwerking is afhankelijk van de samenstelling van een team. Het is duidelijk dat het niet iedereen lukt om persoonlijke conflicten te negeren. Om een goed werkresultaat te behalen, moeten deelnemers in de eerste plaats profiteren van de voordelen van teamwerk wat betreft diversiteit.
Een succesvol team bestaat uit verschillende persoonlijkheden die samen een gezamenlijk geformuleerd doel nastreven. Omdat er meerdere persoonlijkheden zijn, kan een team een uitdaging zijn vanuit verschillende invalshoeken. Deelnemers leren dat ze door teamwork buiten hun eigen wereldje kunnen kijken.
In een team zijn echter bepaalde persoonlijkheden geschikter zijn voor samenwerking dan andere. Teamrollen die elkaar aanvullen en het teambelang in relatie tot individualiteit, zijn aspecten die in deze module worden onderwezen.
Teamwerk is ook afhankelijk van succesvolle communicatieprocessen. In verschillende teamoefeningen leren en werken de deelnemers communicatie- en gedragsregels uit die een team vormen en positief beïnvloeden.
« Teamvorming
- Samenstelling van teams
- Wanneer functioneren teams effectief?
Leerdoelen:
- Deelnemers leren dat werken in teamverband zeer effectief kan zijn.
- Deelnemers leren dat heterogene teams voor meerdere invalshoeken zorgen.
- Deelnemers leren dat teamwerk een communicatie- en onderhandelingsproces is.
Vuur Aarde Water Lucht
Door deelnemers toe te wijzen aan een van de elementen vuur, aarde, water of lucht, leren ze rekening houden met bijzondere kwaliteiten van zichzelf en teamleden. Deelnemers moeten leren dat de elementen elkaar aanvullen net als verschillende persoonlijkheden in een team elkaar aanvullen.
Instructie:
Elke deelnemer schrijft zijn naam op een kaart. De moderator noemt nu de termen ‘vuur, aarde, water en lucht’ en vraagt elke deelnemer om spontaan een element op de kaart te schrijven.
De moderator verzamelt de kaarten en sorteert ze op basis van de elementen.
De moderator vraagt de leden die hetzelfde element vertegenwoordigen, een groep te vormen. De leden van de groep moeten zich bewust zijn van de reden waarom ze voor dit specifieke element hebben herkozen en wat voor beeld daarbij hebben (bijvoorbeeld vreugdevuur, kaarslicht, enz.). De groep bedenkt een opstelling die ze samen op non-verbale manier uitbeelden, en waarbij alle vastgestelde uitingen van dat specifieke element te zien zijn.
Evaluatie:
- Voelde ik me ‘in mijn element’?
- Hoe heb ik de andere functies van het element ervaren?
- Hoe lukte het me om mijn persoonlijkheid in de groep te verbeelden?
- Hoe zag ik anderen en mezelf in het spel?
- Ontbraken er andere elementen? Zo ja, waarom?
Als er maar 1 of 2 elementen waren vertegenwoordigd, kun je dit klassikaal bespreken: ‘Als ons team alleen uit aarde en vuur bestaat, dan …’. ‘In ons team is er te weinig lucht …’
Kleurenspel
Er zijn allerlei manieren om teams te vormen. Maar niet alle teams zijn even effectief. Om teamwork als iets positiefs te ervaren, moet de sfeer goed zijn. Groepsprocessen vergen tijd, met name om voor duidelijkheid te zorgen binnen het team. Een groep vormen kan gebeuren volgens drie criteria:
- De groep is samengesteld volgens bepaalde kenmerken: Zolang er conflicten bestaan tussen teamleden, kan er verzet ontstaan door het controleren van processen.
- Teamleden bevinden zich naar eigen voorkeur: in groepen met leden die goed bevriend zijn, kunnen meerdere invalshoeken worden voorkomen waardoor die niet gericht zijn op de realiteit van het beroepsleven.
- De groep wordt willekeurige manier samengesteld: een goed geaccepteerde samenstelling die het voordeel heeft van heterogeniteit.
Instructie:
Afhankelijk van de groepsgrootte zijn er diverse aantallen anders gekleurde kaarten. Er zijn bijvoorbeeld vier kaarten met een rode, blauwe, groene en een zwarte driehoek. Deze kaarten vertegenwoordigen de woordvoerder van de groep.
Verder zijn er vier kaarten met een rode, vier kaarten met een blauwe, vier kaarten met een groene en vier kaarten met een zwarte bal. Deze kaarten vertegenwoordigen de groepsleden.
De kaarten moeten ondersteboven op een stapel worden gelegd. Elke deelnemer trekt een kaart. Deelnemers met dezelfde kleur verzamelen zich op een bepaalde plek in de kamer.
Na het samenstellen van de teams vindt de eerste teamoefening plaats:
Elk teamlid krijgt een pen van de moderator. Het is belangrijk dat elk teamlid een andere kleur pen heeft. De moderator geeft de eerste deelnemer een vel papier en vraagt om daar een streep op te tekenen. Vervolgens wordt het vel doorgegeven aan het volgende teamlid. Er moet nog een streep worden getekend. Deelnemers mogen het vel omdraaien, als ze dat willen. Het doel is om een tekening te creëren.
Wanneer het vel een paar keer rond is geweest, vraagt de moderator het team om het eens te worden over een titel voor de tekening. De woordvoerder van de groep presenteert de tekening aan het eind klassikaal en legt uit wat het weergeeft.
Reflectie
Na elke taak moet door alle leden op het teamwork worden gereflecteerd. Na de bovengenoemde oefening bespreken de teams het werkproces op basis van de volgende vragen:
- Hoe was de samenwerking tussen de leden bij het maken van de tekening?
- Is iedereen in het team het eens met de betekenis van de tekening en de titel? Waarom wel of niet?
- Wat is moeilijker? De tekening maken of een geschikte titel vinden?
- Is het gemakkelijker om alleen te werken of als teamlid?
- Waarom is het zo belangrijk om in team te kunnen functioneren?
De teams krijgen kaarten en pennen. Op een prikbord heeft de moderator al een vel voorbereid met de koppen ‘problemen van teamwerk’ en ‘voordelen van teamwerk’. De teams bespreken de vragen en schrijven hun antwoord in korte steekwoorden op de kaarten. Na een bespreking van ongeveer 30 minuten, komen de teams naar voren. Elk teamlid bevestigt zijn kaarten op de muur bij verdeeld onder ‘voordelen’ en ‘problemen’. Elke deelnemer moet zijn/haar verklaring kort toelichten.
« Voordelen van teamwerk
- Complexe taken/problemen managen
Leerdoelen:
- De deelnemers leren dat je problemen en complexe taken beter in een team kunt aanpakken.
Verandering van richting
Teams zijn nodig om complexe taken uit te voeren en efficiënte werkresultaten af te leveren ondanks uitdagingen. Het doel van deze oefening is een teamgeest te creëren en tegelijkertijd een moeilijke taak aan te gaan.
Instructie:
Voor deze oefening is een lang en smal object nodig. Er kunnen bijvoorbeeld een paar tafels tegen elkaar worden geschoven. De moderator vraagt deelnemers om zo maar op de tafels te klimmen. Wanneer iedereen een plekje heeft, moet het team de richting van de ‘tocht’ veranderen. Dat betekent dat de deelnemer die helemaal links staat, naar rechts moet gaan en dat zijn buur hem moet volgen. De vloer mag niet worden geraakt. Als iemand valt, begint de oefening opnieuw.
Punten voor de klassikale bespreking.
- Moeten alle groepsleden de andere helpen om deze taak te volbrengen?
- Was iemand het ergens niet mee eens?
- Wat vond je ervan dat nauw lichaamscontact onvermijdelijk was bij deze oefening?
- Dat dit met vertrouwen te maken? Waarom wel of niet?
Sneeuwbalmethode
In een aantal stappen wordt de groepsgrootte verdubbeld wanneer twee teams worden samengevoegd.
Instructie:
- Eerst wordt deelnemers gevraagd na te denken over een onderwerp/probleem (‘Hoe kan ik me beter concentreren?’) en dit te noteren.
- De groep moet in paren hun overwegingen vergelijken en minstens drie oplossingen vinden waar beide partners het over eens zijn.
- Stel van de groepjes van twee, groepjes van vier samen en instrueer die om dezelfde werkvolgorde aan te houden. Als meer dan vijf groepjes zijn gevormd, is een volgende stap nuttig:
- Geef de uiteindelijke groep een flip-overvel waarop de resultaten moeten worden opgeschreven. De resultaten moeten klassikaal worden gepresenteerd.
De volgende vragen zijn nuttig om klassikaal te bespreken
- Zijn de oplossingen werkbaar?
- Bij het vinden van drie oplossingen, waarop was het proces van het eens worden gebaseerd?
- Is een individueel proces om oplossingen te vinden beter dan een teamproces? Waarom wel/niet?
- Zijn er culturele verschillen bij probleemoplossing?
« Gedrag in het team
- Regels voor gedrag in teams
- Regels voor communicatieprocessen in teamverband
Leerdoelen:
- Deelnemers weten hoe ze zich in teams moeten gedragen zodat teamwerk goed functioneert.
- Deelnemers leren over verschillende teamrollen die elkaar aanvullen.
Presentatie
Verdeel de groep in teams van vier. Elk team krijgt een flip-overvel en pennen. De taak is: ‘Denk na over communicatie- en gedragsregels die noodzakelijk zijn voor goed teamwerk’ Deelnemers hebben 30 minuten de tijd om maximaal tien regels af te spreken.
Vervolgens presenteert elk team zijn/haar regels klassikaal. Nadat alle resultaten zijn gepresenteerd, overlegt de groep met elkaar om de tien beste voorstellen af te spreken. De moderator schrijft deze suggesties op een flip-overvel. Nadat de tien regels zijn benoemd, komt bovenaan het flip-overvel het kopje ‘Zo gedragen we ons in het team’.
Communicatie en gedrag zien er bijvoorbeeld zo uit:
- Voer geen privégesprekken wanneer iets wordt besproken.
- Probeer deel te nemen aan de bespreking.
- Laat anderen altijd uitspreken.
- Blijf objectief en schreeuw niet.
- Probeer open te staan voor andere zienswijzen.
- Iedereen werkt mee.
- Elk groepslid is verantwoordelijk voor het groepsresultaat.
- Iedereen kan vrij zijn mening geven.
- Accepteer andere meningen.
Teamrollen
Maak teams met vier leden. Deel in elk team vier kaarten uit met teamrollen:
- De Schrijver: Schrijft de resultaten van het teamwerk op.
- De Tijdbewaarder: Zorg dat de afgesproken tijd wordt gerespecteerd. Herinnert de andere teamleden eraan dat het risico bestaat dat er ‘geen tijd meer is’.
- De Gespreksleider: Is de voorzitter van de groep, introduceert het onderwerp en voert het gesprek.
- De Presentator: Presenteert de resultaten van het teamwerk klassikaal.
De teamleden trekken een kaart en zo welke teamrol ze hebben. Om elke rol te definiëren, schrijf steekwoorden op de kaarten.
Nu krijgt elk team een onderwerp dat moet worden besproken. Iedereen moet in zijn rol blijven.
Na ongeveer 20 minuten groepswerk moeten alle groepen klassikaal samenkomen. Met de zaklampmethode moet worden gereflecteerd hoe de teamleden hun rol hebben vervuld en hoe wat ze van de andere rollen vonden.
Leer om positieve aandacht te tonen
Werken in teamverband verloopt niet altijd soepel. Conflicten en misverstanden kunnen ontstaan die het team en het werkproces belemmeren. Deelnemers hebben al geleerd welke teamrollen er zijn en hoe de teamleden zich moeten gedragen om productief te kunnen werken. Tijdens de laatste fase van teamtaken is het belangrijk om het teamwerk te evalueren en positief te waarderen.
Instructie:
De moderator verdeelt de groep in kleinere teams van twee tot vier deelnemers. De teams moeten gescheiden worden zodat ze elkaar niet kunnen horen. Elk team krijgt een paar velletjes papier en pennen. Elk team wordt toegewezen aan een ander team en wordt verzocht de namen van de andere teamleden op te schrijven.
Het team wordt verzocht een verhaal te verzinnen waarin alle andere teamleden voorkomen. In dit verhaal moeten de teamleden en hun positieve kwaliteiten worden gepresenteerd.
Als alle verhalen klaar zijn, wordt de opdracht van de groepen bekendgemaakt en worden de verhalen voorgelezen.
Bespreekpunten:
- Ben je verbaasd over de eigenschappen die je zijn toebedeeld?
- Zijn er andere kwaliteiten die bij een teamlid zouden passen?
Hoe kan van deze positieve karaktereigenschappen worden gebruikgemaakt om het team of zichzelf te verbeteren?
bronnen:
https://en.wikipedia.org/wiki/Team_building
Mobiliteit
« Doelen
Na het volgen van deze module weten deelnemers hoe belangrijk mobiliteit is en hoe ze kunnen profiteren van betere kansen op de arbeidsmarkt. Meer mobiliteit betekent meer kans op integratie en inzetbaarheid.
Als de deelnemers zich bewust zijn van de voordelen van meer mobiliteit, moeten ze leren hoe ze hun mobiliteit kunnen verbeteren. Aan het eind van deze training kunnen deelnemers de stad en dienstregelingen lezen en met een routeplanner omgaan.
Ook professionele mobiliteit moet worden behandeld. Door een aantal beroepen binnen een vakgebied te benadrukken, moeten de deelnemers ook erkennen dat professionele flexibiliteit niet indruist tegen hun persoonlijke belangen.
Belangrijke instanties waar voor of na een verhuizing contact mee moeten worden opgenomen, worden genoemd om eventuele angst om te verhuizen weg te nemen. Je inschrijven in een nieuwe stad wordt ook behandeld, zodat de deelnemers aan het einde van de module, voorbereid zijn op een verandering van regio.
« Belang van mobiliteit
- De invloed van een eigen kijk op de arbeidsmarkt
- Belemmeringen voor mobiliteit
- Voordelen van meer mobiliteit
Leerdoelen:
- De deelnemers zien dat mobiliteit de kans op integratie kan vergroten.
- Het doel is om de bereidheid voor mobiliteit te activeren en de basis te leggen voor succesvolle mobiliteit.
Presentatie
De moderator introduceert het onderwerp mobiliteit door het verband tussen mobiliteit en de kans op integratie uit te leggen.
Een gesprek over de voors en tegens is een goede manier het onderwerp te benaderen.
De moderator schrijft het kopje ‘voors en tegens van regionale mobiliteit’ op een whiteboard. Tegelijkertijd kan de moderator een beeld schetsen van mogelijke hindernissen voor mobiliteit, waarop hij later kan terugkomen.
Na de bespreking doen de deelnemers een mobiliteitstoets.
Op basis van een zelfevaluatie over mobiliteit krijgt de moderator feedback over onderwerpen die voor de deelnemers met name belangrijk zijn.
Vraag van de cliënt: Waar kan ik informatie inwinnen?
Het doel van deze bouwsteen is de bereidheid tot mobiliteit te stimuleren die eerder is onderzocht en besproken door een mobiliteitstest.
Procedure:
Eerst moeten deelnemers hun ideeën over een beroep bespreken. Zo wordt het verband gelegd tussen mobiliteit en beroepen. Onderwerpen kunnen zijn:
- Een presentatie van trendy/niet populaire beroepen
- Vooruitzichten van de beroepen in de regio
- Wat zijn de ervaringen met solliciteren?
- Wat zijn de standpunten in de groep op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding in andere regio’s?
Vervolgens werken de deelnemers samen aan een tabel die op de muur geprojecteerd wordt. De tabel moet worden gevuld met aspecten van verandering die kunnen voortvloeien uit transregionaal beroepsonderwijs. Met name moet aandacht worden besteed aan veranderingen met betrekking tot regionaal en transregionaal beroepsonderwijs en -opleiding en werkgelegenheid. Er moet ook rekening worden gehouden met kenmerken zoals sociale en culturele aspecten.
« Omgaan met de stad en dienstregelingen
- Gebruik van stadsplattegronden
- Gebruik van dienstregelingen
Leerdoelen:
- De deelnemers kunnen stadsplattegronden en dienstregelingen lezen.
- De deelnemers weten reisverbindingen te vinden.
Elke deelnemer die solliciteert naar een stage of een baan, wordt uitgenodigd voor een gesprek. Maar het bedrijf is niet altijd in de buurt van hun woonplaats gevestigd. Het kan dus gebeuren dat met het openbaar vervoer of de auto moet worden gereisd. Je moet stadsplattegronden en dienstregelingen kunnen lezen om je bestemming te kunnen bereiken.
De moderator verspreidt gedrukte dienstregelingen en legt in een voorbeeld uit hoe je moet lezen:
- Zoek de route van … (locatie) naar … (bestemming).
- Je reist op … (datum)
- Je moet uiterlijk om … in … zijn (bestemming).
De moderator en de deelnemers bekijken de dienstregelingen. Nadat de moderator de voorbeelden heeft toegelicht +en vragen heeft beantwoord, deelt hij een opdracht uit met de taak:
‘Stel je hebt een uitnodiging ontvangen voor een sollicitatiegesprek in een andere stad … Je wil daar naartoe met het openbaar vervoer. Met behulp van de dienstregeling kun je informatie krijgen over reistijden en verbindingen.’ Zodra je de verbinding hebt gevonden, schrijf je die op het werkblad.
Na de oefening vindt een reflectieronde plaats. Wat vond je er gemakkelijk aan? Waar kan ik hulp krijgen?
Om de moeilijkheidsgraad van de taak te vergroten, verspreidt de moderator nu stadsplattegronden (al uitgeprint). De oefening vindt plaats zoals eerder beschreven. Deze keer moeten deelnemers de weg vinden vanaf de bushalte naar het specifieke adres.
« Omgaan met internetmedia
- Omgaan met Google Maps
- Omgaan met een routeplanner
- Online dienstregeling
Leerdoelen:
- Deelnemers kunnen de route bepalen met behulp van online routeplanners.
- Deelnemers weten hoe ze moeten omgaan met online elektronische dienstregelingen.
- Deelnemers kunnen de geleerde lessen in praktijk brengen.
Informatie
Toon de deelnemers Google Maps (of een andere routeplanner) en ga naar die routeplanner. Vraag de deelnemers om een start- en einddoel om naartoe te gaan. Uitgaande van de wensen van de deelnemers, laat je zien hoe de gewenste route wordt berekend. Probeer de deelnemers erbij te betrekken wanneer je de resultaten van de routeplanner bespreekt.
Laat de mogelijkheden zien om te berekenen of je beter met de auto of met het openbaar vervoer kunt gaan. De volgende stap is het gebruik van een online dienstregeling/app, waarbij alle specifieke gegevens worden ingevuld die nodig zijn om complete informatie te verkrijgen.
Training
Om te beginnen moeten alle openstaande vragen zijn afgehandeld. Als je de indruk hebt dat deelnemers nog wat onwennig zijn in het omgaan met de gepresenteerde media, vorm dan twee groepen. Anders moeten de oefeningen alleen worden gedaan.
Deelnemers weten hoe ze met de routeplanner en online media moeten omgaan om informatie te krijgen over de dienstregeling. De moderator geeft diverse taken over deze onderwerpen:
- Stel je reist van … (start) naar … (bestemming). Zoek online de snelste route met behulp van Google Maps (of een andere routeplanner). Wie de route heeft gevonden, steekt zijn hand op. Dan gaat de moderator naar het resultaat kijken.
- Bekijk de dienstregeling van de nationale spoorwegen. Op … (datum) wil je om … (Tijdstip) naar … reizen (bestemming). Hoe laat kom je aan?
- Je weet niet zeker of je wel genoeg tijd hebt om vanaf het station op je bestemming aan te komen. Overweeg daarom om een eerdere verbinding te nemen. Hoe laat zou je dan vertrekken?
- Je hebt een uitnodiging voor een sollicitatiegesprek in … (stad). Het gesprek vindt plaats in een bepaalde wijk. Zoek via de website van het openbaar vervoer een verbinding. Het gesprek vindt plaats op … (datum) aan de … (straat) om … (tijdstip). Opmerking: Hier kunnen deelnemers de vertrekplaats kiezen. Als deelnemers hun eigen woonplaats invullen, wordt de zoektocht realistischer.
Excursie
Nadat de deelnemers in diverse modules hebben geleerd hoe je stadsplattegronden, (online) dienstregelingen en routeplanners gebruikt, moet die kennis in de praktijk worden getest. In deze implementatiefase moeten deelnemers de juiste weg vinden met behulp van fabrieksrondleidingen of stadwandelingen. Deelnemers moeten nadenken over een schema voor deze module en een plaats waar ze naartoe willen gaan. Het schema wordt aan de verantwoordelijke trainer/coach gegeven. De deelnemers nemen het initiatief voor de routes die ze voorstellen. Met andere woorden: ze moeten de route kennen en van tevoren hebben onderzocht. Dit zet de deelnemers aan tot zelfbeschikking in de praktijk, het uittesten van probleemoplossende vaardigheden en het testen van teamvaardigheden.
Als de route te veel tijd kost, wordt het schema ingekort door een deel van de persoonlijke subdoelen te verwijderen.
« Wat als ik moet verhuizen?
- Alle belangrijke instanties
- Vergeet niet dat je je moet inschrijven!
Leerdoelen:
- De deelnemers leren waar ze bij een verhuizing op moeten letten en welke instanties belangrijk zijn.
- De deelnemers leren dat ze een verhuiskostenvergoeding kunnen aanvragen.
- Deelnemers worden geïnformeerd dat je ook in het buitenland kunt gaan werken en waar meer informatie te vinden is.
Presentatie en zelfevaluatie
De moderator vraagt aan de deelnemers wie er al eens is verhuisd. Als er deelnemers zijn die al eens zijn verhuisd, vraagt de moderator hen waar ze allemaal aan moesten denken. Alle reacties moeten op een flip-overvel worden geschreven.
De moderator vraagt welke aspecten een verhuizing in de weg staan. We moeten het ook hebben over zeer stimulerende factoren. De moderator moet de factoren in het lopende proces behandelen. Deze factoren kunnen ook op een flip-overvel worden opgeschreven.
Het is ook belangrijk om informatie te geven over bepaalde instanties. De moderator kan deelnemers vragen of ze de instanties kennen die belangrijk zijn bij een verhuizing. De antwoorden moeten op een flip-overvel worden opgeschreven en besproken. Benoem belangrijke instanties zoals uitzendbureaus, het stadskantoor, inschrijvingsdiensten. Verwijs naar de respectievelijke deadline voor inschrijving in de informatie van de desbetreffende instantie.
bronnen: https://de.wikipedia.org/wiki/Mobilitätskompetenz
https://de.wikipedia.org/wiki/Verkehrspädagogik
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-ShareAlike 4.0 International License
The European Commission support for the production of this publication does not constitute an endorsement of the contents which reflects the views only of the authors, and the Commission cannot be held responsible for any use which may be made of the information contained therein.